Doorgaan naar artikel

Project Koe en Eiwit: rantsoen met 155 gram ruw eiwit

In 2021 is de pilot Koe en Eiwit gestart. Dit jaar worden de eerste ervaringen opgedaan op 155 melkveebedrijven, op drie grondsoorten en met verschillende bedrijfsgroottes: intensief en extensief. Ze worden bijgestaan door circa 45 begeleiders.

Project Koe en Eiwit gaat onderzoeken welke mogelijkheden en onmogelijkheden er zijn in het streven naar een rantsoen met gemiddeld 155 gram ruw eiwit per kilo droge stof in het rantsoen op veestapelniveau. Projectleiders Paul Galama en Michel de Haan, beide verbonden aan Wageningen UR, geven aan dat de stikstofdiscussie en de vermindering van de ammoniakemissie in de melkveehouderij de directe aanleiding zijn. Een van de manieren om de ammoniakemissie te verminderen is door het ruweiwitgehalte in het rantsoen van de (melk)veestapel te verlagen.

Het project draait geheel zelfstandig, maar loopt synchroon aan het netwerk praktijkbedrijven, waarin 10 onderzoeksbedrijven, 22 demonstratiebedrijven en 70 ambassadeurs met een soortgelijke opdracht bezig zijn. Daar is vermindering van ammoniak en methaan speerpunt en is vermindering van ruw eiwit in de rantsoenen een van de methoden om dat te bereiken. Bij Koe en Eiwit is eiwitvoeding het speerpunt en zijn methaan en ammoniak secundair.

Koe en Eiwit

Begin 2022 zijn 155 bedrijven geselecteerd uit een veel groter aanbod van aanmeldingen. Michel de Haan: “Het doet goed om te zien dat er zo veel melkveehouders bereid zijn om mee te werken aan dit project. Het toont aan dat de melkveehouderij echt wel actie wil ondernemen om hun steentje bij te dragen in de opdracht het stikstofprobleem aan te pakken.”

Verdeling bedrijven

De 155 bedrijven bevinden zich op drie grondsoorten: klei, zand en veen. Er is onderscheid gemaakt in de intensiteit van de bedrijven. De extensieve groep heeft minder dan 14.000 kilo melk per hectare. De intensieve groep produceert meer dan 20.000 kilo melk per hectare. De grootste groep zit daar tussen in.

De deelnemende melkveebedrijven zijn daarna weer onderverdeeld in groepen van circa 15 stuks, waardoor 11 groepen ontstaan en 9 klassen.

Opdracht

De bedrijven en hun begeleiders krijgen de opdracht om zich te richten op 155 gram ruw eiwit per kilo droge stof in het rantsoen voor de hele veestapel. Daartoe komen de begeleiders rond zes keer op de bedrijven waarvan de eerste keer in april zal zijn. Dan worden op bedrijfsniveau de plannen gemaakt en worden maatregelen voorgesteld. Dat wordt opgevolgd door uitvoering, het volgen van de resultaten en de evaluatie daarvan.

Een van de eerste zaken die waarschijnlijk besproken zal worden is om de kwaliteit en het gewenste ruweiwitgehalte in de graskuil te bepalen. Graskuil is op de meeste bedrijven het grootste deel van het rantsoen. Afhankelijk van de hoeveelheid mais in het rantsoen kan het gewenste ruweiwitgehalte dus variëren. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat veehouders iets eerder of later moeten maaien dan ze gewend zijn om zo het best passende ruweiwitgehalte in het kuilgras te krijgen. Dat moet niet te hoog zijn om het streefdoel van 155 ruw eiwit in het totaal rantsoen te kunnen halen. Maar het moet ook niet te laag zijn, omdat anders aankoop van duur eiwit nodig is. Ook tijdens groepsbijeenkomsten moet kennis gedeeld worden door praktijkvoorbeelden te bespreken en kansen te verkennen met sprekers.

Nog weg te gaan

Voor een heel aantal deelnemers is er nog een weg te gaan gezien de gemiddelde ruweiwitgehalten in de rantsoenen op basis van de Kringloopwijzer in 2020 (zie grafieken hieronder). Op veengrond heeft 60% van de deelnemers een rantsoen dat meer dan 170 gram ruw eiwit per kilo droge stof bevat. 20% zit op een ruw eiwit gehalte van 165 tot 170 gram per kilo droge stof en nog eens 20% zit in de klasse 160 tot 165 gram ruw eiwit. Geen enkel bedrijf op veengrond zit onder de 160 gram ruw eiwit in de rantsoenen per kilo droge stof.


Lees verder onder de grafieken.

Op kleigrond zijn er een tiental bedrijven dat minder dan 155 gram ruw eiwit of tussen 155 en 160 gram ruw eiwit in de droge stof in de rantsoenen heeft. Van de overige 50 bedrijven op klei bevindt 60% zich in de klassen 160-165 en 165-170 gram ruw eiwit en 40% zit boven de 170 gram ruw eiwit per kilo droge stof in het rantsoen.

Op zandgrond is de verdeling van de bedrijven over de verschillende klasse vrijwel gelijk. Iets meer dan een op de vijf deelnemers zit al onder de 155 gram ruw eiwit.

Gevolgen

Het onderzoek zal zich zoals aangegeven voornamelijk richten op de gevolgen van verminderen van het ruweiwitgehalte in het rantsoen op de productie, het functioneren van de dieren en de gezondheid van de veestapel. De depositie van ammoniak zal worden vastgesteld door Aerius. Verder zal het onderzoek regelmatig naar de sector en de overheid communiceren over de voortgang en (tussentijdse) verzamelde resultaten. Uiteindelijk doel is om te beoordelen óf en hoe vermindering van ruw eiwit in de rantsoenen gerealiseerd kan worden door aanpassingen in de bedrijfsvoering rond bemesting, teelt, beweiding, maaistadium, inkuilen en rantsoensamenstelling. Dit moet bijdragen aan een werkwijze waarmee ook alle andere bedrijven in de melkveehouderij op een verantwoorde manier qua economie en diergezondheid kunnen werken naar vermindering van ruw eiwit en daarmee naar een lagere ammoniakemissie en stikstofuitstoot van de sector.

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin