Doorgaan naar artikel

Goed voorbereid zelf gaan loonwerken

Melkveehouders met een overschot aan arbeid kunnen eigen machines inzetten voor werk bij derden. Het is een neventak die relatief gemakkelijk is in te vullen maar waar wel wat bij komt kijken ter voorbereiding.

De neventak op agrarische bedrijven staat in de belangstelling, en ook op grote melkveebedrijven is het geen onbekend fenomeen. Meestal zijn het activiteiten die een verlengstuk zijn van de productie, zoals zuivelproducten ­maken of leveren van groene diensten. Daarnaast zijn er activiteiten die wat losser staan van de primaire tak zoals zorg en recreatie & toerisme.

Een relatief eenvoudige en gemakkelijk te beginnen neventak is werkzaamheden voor anderen verrichten, dus loonwerk. Het is een vrij beroep, vraagt niet per se extra investeringen en het type werk is bekend. Er zijn volgens het CBS zo’n 2.200 veehouders die hun beschikbare arbeid te gelde maken via loonwerk en zo voor extra inkomsten zorgen (zie kader). Dat is ruim 7% van het aantal bedrijven. Niet bekend is hoeveel daarvan met ­machinewerk is maar het zal een aanzienlijk deel zijn.

De diversiteit in loonwerk als neventak is groot. Sommigen doen het enkele jaren ­zolang de ouders nog meewerken op het­ ­bedrijf; voor anderen is een structureel ­bedrijfsonderdeel waarbij er voorbeelden zijn waar het loonwerk tot belangrijkste bedrijfstak is uitgegroeid. Een deel richt zich op één aspect, bijvoorbeeld gewassen bespuiten of loonvoeren; anderen hebben een breder aanbod in type werkzaamheden. Dat kan alleen op agrarische bedrijven zijn, maar net zo goed met grondwerk in de bouw. Eigen ­mogelijkheden, ambities en toekomstperspectief van de twee (of meer) bedrijfstakken zijn sterk bepalend daarin.

Een prettige bijkomstigheid is dat de loonwerkbranche door de tijd heen redelijk stabiel blijft. Maurice Steinbusch secretaris agrarisch loonwerk bij Cumela, de brancheorganisatie voor onder andere loonwerk, ziet nog ­altijd een sterke basis. Ook met veehouders die het erbij doen. “We hadden gedacht dat het aantal loonwerkers af zou nemen maar dat is niet het geval.” Een toenemende vraag door groei van (melkvee)bedrijven is volgens hem een verklaring, naast dat loonwerkers inventief zijn om in niches te springen waar op dat moment vraag naar is.

Bepalen van het tarief

Het beginnen met een loonwerktak is praktisch snel gedaan maar vraagt wel wat regelwerk. Een aantal belangrijke aspecten staat in het kader op deze pagina’s. Steinbusch raadt ondernemers aan goed na te denken hoe ze zich in de markt zetten. “Is het om de eigen arbeid of de gebruikte machines terug te verdienen? Of vinden ze het werk gewoon heel leuk om te doen?”

Een goed alternatief kan namelijk ook zijn om in dienst te treden bij een loonwerker; dan worden alle arbeidsuren volledig vergoed en zijn er geen zorgen over voldoende klanten of het vastleggen van afspraken. Ook aspecten als arbeidsongeschiktheid en pensioen zijn dan automatisch geregeld.

Degenen die overtuigd zelf willen ondernemen, moeten kijken tegen welk tarief ze dat gaan doen. Standaardtarieven voor loonwerk zijn er niet. De basis is een vergoeding voor eigen arbeid van pakweg € 25 tot € 40 per uur, blijkt uit cijfers van het ZZP-centrum en Loonwijzer. Onder andere ervaring, deskundigheid/specialisatie en de regio zijn bepalend. Daar komt een vergoeding voor de machines bovenop. Tarieven kunnen worden omgeslagen per hectare. Kijk daarbij ook wat de grote loonwerkbedrijven in de buurt vragen.

Naast tarieven is het goed om algemene voorwaarden vast te leggen. Daarin is onder andere geregeld de geldigheidsduur van een offerte, een beperking van de aansprakelijkheid en wie waarvoor de vergunningen moet regelen. Leden van Cumela kunnen gebruik maken van een standaardmodel.

Een belangrijk punt waar nog wel eens te gemakkelijk over wordt gedacht, is volgens Steinbusch de verzekering. “Kijk daar goed naar. Vallen de werkzaamheden bijvoorbeeld onder de huidige dekking van je aansprakelijkheidsverzekering? Grondwerk of mechanisatiewerk zoals lassen vallen niet meer onder de agrarische dekking.” Met name ondernemers die er langzaam inrollen, kunnen wel eens vergeten de verzekering aan te passen aan de werkelijke situatie.

Gevolgen rechtsvorm

Een nieuwe bedrijfsactiviteit kan ook gevolgen hebben voor de rechtsvorm van het melkveebedrijf. Tussen een paar uur loonwerk in de zomermaanden of een volledige tweede tak met personeel zit natuurlijk een groot verschil. Maar op enig moment kan het nodig zijn om keuzes te maken, geeft Jan Warfman, fiscaal specialist bij accountantskantoor Flynth, aan. Het zit volgens hem vast op twee aspecten: de aansprakelijkheid en de fiscale winst. “Bij een relatief kleine loonwerktak zal het niet snel nodig zijn en is ­aansprakelijkheid ook via de verzekering goed te regelen. Ook liggen winstniveaus niet zo hoog dat een andere bedrijfsvorm ­nodig is. Maar ondernemers die verwachten (fors) te groeien in omzet, activiteiten en personeel doen er goed aan er tijdig over na te denken.”

Warfman raadt aan om nevenactiviteiten altijd onderscheidend te maken in de finan­ciële jaarstukken. Dan is in beeld te brengen wat de bijdrage is van het loonwerk in het totale financiële plaatje. “De accountant maakt dan feitelijk de neventak zichtbaar in de jaarstukken van het melkveebedrijf.”

Een grotere stap is om de activiteiten in een aparte bv te gieten. Feitelijk wordt dan de neventak afgesplitst en ondergebracht in een aparte bv. Dit heeft als voordeel dat zowel de aansprakelijkheid als de fiscale heffing bij de bv ligt. Juridisch en fiscaal zijn er dan twee aparte bedrijven.

Twee aparte bedrijven op hetzelfde erf ­betekent wel nota’s naar elkaar sturen voor eventueel gebruik van machines en stalling van machines. Dat is voor de eigen boekhouding het meest zuiver, maar de fiscus eist dat ook: men moet ‘zakelijk handelen’ met de verbonden bv.

Een bv-vorm enkel omwille van het drukken van de belasting is volgens Warfman pas bij relatief hoge winsten aantrekkelijk. Dat komt omdat de ondernemer of natuurlijk persoon kan profiteren van allerlei aftrekposten die voor de bv niet gelden. Het fiscale omslagpunt dat een bv interessant maakt, ligt rond de € 93.000 per ondernemer of natuurlijk persoon.

Aantal agrarische bedrijven met loonwerktak

Exacte cijfers van het aantal veehouders met een loonwerktak zijn niet voorhanden. Volgens het CBS zijn er zo’n 5.500 agrarische ondernemers met een neventak in loonwerk. Tien jaar geleden waren dat nog circa 4.000 bedrijven. Van het totaal zijn er zo’n 2.200 bedrijven met graasdieren die dit soort diensten aanbieden. In 2010 waren dat 1.700 bedrijven. De meeste bedrijven met een loonwerktak bevinden zich in het westen van het land.
Een onderverdeling in type loonwerk (met of zonder eigen machines) is niet bekend, ook niet bij brancheorganisatie Cumela. Een deel van deze bedrijven levert namelijk alleen handwerk bij de oogst of het verzorgen van dieren. Van alle agrarische bedrijven die loonwerk verrichten haalt 19% meer dan de helft van de inkomsten uit de verbredingsactiviteit. Onder veehouders ligt dat percentage op 16%.

Aandachtspunten bij loonwerk

Brancheorganisatie Cumela heeft een aantal tips en adviezen voor loonwerkers in spe op een rij gezet. Hier de belangrijkste aandachtspunten.

– In de polis van de aansprakelijkheidsverzekering moet de aansprakelijkheid naar derden zijn afgedicht. Is dat niet goed geregeld dan is eventuele schade niet gedekt. Ook de polis van de machines moet breder zijn dan alleen voor het eigen bedrijf.
– Bij grond/graafwerkzaamheden geldt tot 50 centimeter de zogenoemde agrarische ­regeling. Bij grotere dieptes is een zogenoemde Klic-melding in verband mogelijke kabels in de grond verplicht. De klant kan deze informatie bij het Kadaster opvragen. Bekijk goed bij eventuele schade wie aansprakelijk is en ga bij twijfel in verweer.
– Voor een aantal specifieke werkzaamheden zijn vergunningen nodig. Inzet van een trekker met landbouwkipper voor niet-agrarisch vervoer in opdracht van derden is formeel beroepsvervoer. Daarvoor is een Eurovergunning nodig van de NIWO. Als niet wordt voldaan bedraagt een boete € 4.400.
– Bij niet-agrarisch vervoer met snelle trekkers (harden dan 40 kilometer per uur) is een tachograaf verplicht. Agrarisch vervoer binnen 100 kilometer van het bedrijf is hiervan vrijgesteld. De boete bij ontbreken is € 4.400. Verder vervalt de APK-vrijstelling als een snelle trekker niet voor het eigen bedrijf wordt ingezet.
– Uitvoeren van werkzaamheden betekent ook verantwoordelijk voor het voldoen aan de milieuvoorschriften, zoals teeltvrije zones. Dat kan een boete opleveren voor de loonwerker en de klant. De klant kan ook worden gekort op de betalingsrechten.

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin