Doorgaan naar artikel

Hoogste saldo bij 120 tot 210 dagen beweiden

Uit de cijfers van Flynth komt naar voren dat melkveehouders met een beweidingstijd van 120 tot 201 dagen de hoogste saldo s realiseren. Zowel korter als langer beweiden geeft een druk op het saldo.

Uit Flynth-cijfers blijkt dat melkveehouders met een beweidingstijd van 120 tot 201 dagen de hoogste saldo s realiseren. Zowel korter als langer beweiden geeft een druk op het saldo. Foto: Mark Pasveer

Er is veel aandacht voor de economische kant van beweiding. Uit een recente analyse blijkt dat middellang het beste rekent. Koeien buiten laten heeft echter ook consequenties voor de mineralenefficiëntie en uitstoot van emissies.

Beweiding staat nog steeds volop in de belangstelling in de melkveehouderij. Op bedrijfsniveau kan beweiding voordelen hebben als lagere loonwerkkosten, minder krachtvoer, hoge melkprijs door de melkpremie, een betere klauwgezondheid en minder celgetalproblemen. Niet meetbaar is het imago. Daar tegenover staan nadelen als een lagere opbrengst van het grasland, extra kosten voor afrastering en kavelpaden, mogelijk een lagere melkproductie en meer werk/organisatie. Overigens zijn de verschillen tussen bedrijven groot en is ook bij beweidende bedrijven een verbetering van het rendement te behalen door het optimaliseren van het beweiden.

Een recente analyse is gemaakt door accountantskantoor Flynth. Daarbij is specifiek gekeken naar het aantal beweidingsdagen in relatie tot een aantal economische kengetallen. Een overzicht van deze gegevens staat in deze tabel. 

Uit de cijfers komt naar voren dat het gemiddelde bedrijf een saldo realiseert van € 2.047 per koe per jaar. Dat is bij een melkproductie van 8.705 kilo per jaar. De hoogste saldo’s worden hier gerealiseerd bij een beweidingstijd van 120 tot 210 dagen, namelijk tussen € 2.069 en € 2.102 per koe. Zowel korter als langer beweiden geeft een druk op het saldo. Het verschil tussen het laagste en hoogste gemiddelde saldo van de groepen is € 167 euro per koe. Bij een bedrijf met 100 melkkoeien is dat € 16.700 per jaar. Een exacte oorzaak voor de verschillen is volgens Flynth niet aan te wijzen maar in algemene zin heeft de betreffende groep de belangrijkste zaken qua bedrijfsvoering in balans.

Kosten ruwvoer

Verder is gekeken naar de kosten van de productie van ruwvoer. Deze liggen gemiddeld bij deze bedrijven op 17,2 cent per kilo droge stof. Dat is inclusief teeltkosten als bemesting, zaaizaad en gewasbescherming, loonwerk, mechanisatie en betaalde arbeid. Uit eerdere analyses door Flynth kwamen al grote verschillen in deze kosten naar voren, met name door de mate van intensiteit. Op extensieve bedrijven liggen de totale teeltkosten gemiddeld op 15,4 cent, terwijl op intensieve bedrijven de kosten ruim 21 cent per kilo droge stof zijn.

In deze analyse is gekeken naar het verband met de mate van beweiding, ook weer uitgedrukt in het aantal dagen per jaar. Naarmate bedrijven meer beweiden nemen de kosten per kilo droge stof af, globaal van
19 cent tot 15 cent per kilo. Bij een bedrijfs­oppervlakte van 50 hectare en een opbrengst van 10 ton droge stof per hectare is dat een verschil van bijna € 20.000 per jaar. Algemeen gesteld pakt ook middellang tot lang beweiden hier goed uit voor de kosten.

Het is verklaarbaar doordat meer dagen weidegang gepaard gaat met een lagere intensiteit. Bedrijven in de groep met het hoogste aantal dagen weidegang hebben een gemiddelde intensiteit van bijna 12.000 kilo melk per hectare. In de groep met het minste aantal dagen weidegang is de gemiddelde intensiteit ruim 20.000 kilo melk per hectare.

Benutting mineralen

Om meer inzicht in de gevolgen van beweiding te krijgen, heeft Flynth ook gegevens van de KringloopWijzer in de analyse meegenomen. In de tabel Beweiding ten koste van benutting staat het verband tussen dagen ­beweiding en de benutting van de mineralen stikstof (N) en fosfaat (P2O5). Over alle bedrijven heen is stikstofbenutting van het hele bedrijf 31% en de gemiddelde fosfaatbenutting 76%. Los van beweiding neemt de benutting toe naarmate bedrijven intensiever zijn. Deze kopen meer voer aan waardoor de verliezen buiten het bedrijf worden gerealiseerd. Deze trend is bij stikstof sterker dan bij fosfaat.

Tussen de verschillende beweidingscategorieën valt op dat bedrijven met weinig of geen beweiding een drie procentpunten hogere totale stikstof benutting hebben dan het gemiddelde. Bij bedrijven die het meeste ­beweiden ligt deze juist drie procentpunten lager. Bij fosfaat is het verschil iets kleiner.

Tussen de verschillende onderdelen waar het benuttingspercentage van is uitgerekend, zijn er weinig sterke verbanden te vinden, ­zoals tussen beweiden en bodembenutting (N-stikstof). Het betekent volgens Rinus Wientjens, weidecoach van Flynth, dat sortering op gemiddeld aantal dagen weidegang dus niet dé factor is die zorgt voor sterke verbanden in de stikstofbenutting. “Er moet dus op bedrijfsniveau bekeken worden waar verbetering mogelijk is.”

Bij fosfaat zijn de verschillen groter waarbij beweiden een iets lagere bodembenutting oplevert. De benutting van stikstof en fosfaat door vee is bij beweiden nog lager dan het gemiddelde. Dit wordt veroorzaakt door het verschil in melkproductie per koe; bij een hogere productie is relatief minder onderhoudsvoer nodig. Wientjens raadt aan te zorgen voor een goed beweidingsplan waarbij aanbod en opname van gras op elkaar zijn afgestemd. “Daarmee worden beweidingsverliezen beperkt en benutting verbeterd.”

Uitstoot van CO2

Tot slot heeft Flynth een analyse gemaakt van de CO2-uitstoot en beweidingsduur. De broeikasgasemissie van een bedrijf bestaat uit emissies van methaan, lachgas en kooldioxide, in totaal omgerekend naar CO2-equivalenten. Dat is een maat om de uitstoot van de drie broeikasgassen te meten en te vergelijken.

In de veehouderij wordt 68% van de totale emissie op het bedrijf uitgestoten door met name pens-darmfermentatie, mest, mest-, bodem- en energiegebruik. De overige 32% wordt buiten het bedrijf geproduceerd, zoals bij de productie van voer en meststoffen.

Bij de uitstoot binnen het bedrijf zou op basis van de cijfers geconcludeerd kunnen worden dat meer begrazing, omgerekend per 1.000 kilo melk, voor een wat hogere CO2-uitstoot zorgt. Op bedrijven met 210 tot 365 dagen beweiding ligt de uitstoot namelijk het hoogste. Hier speelt mee dat weidebedrijven gemiddeld een wat lagere melkproductie per koe hebben. Dat geeft per kilo melk een iets hogere CO2-uitstoot, onder andere vanwege het aandeel onderhoudsvoer. Bij de resultaten per koe is er geen duidelijk verband te zien tussen dagen beweiding en mate van CO2-uitstoot.

Het is volgens Wientjens belangrijk om de CO2-uitstoot zowel per 1.000 kilo melk als per koe te bekijken. Bedrijven met een lagere melkproductie hebben vaak een meer dubbeldoeltype koe waardoor er ook wat meer vlees wordt aangezet. Andersom krijgen bedrijven met een hogere melkproductie minder vlees per koe, waardoor elders meer vleesdieren nodig zijn om onder de streep dezelfde hoeveelheid te krijgen. “Alleen ­beoordelen op basis van productie in de vorm van kilo’s melk per koe stimuleert om de uitstoot over nog meer kilo’s melk per koe te verdunnen.”

Beweiding op grote bedrijven

Koeien in de wei heeft voor- en nadelen en die gelden in principe voor alle typen melkveebedrijven. Op grote bedrijven tikken argumenten van een beperkte huiskavel en beschikbare arbeid wel zwaarder door. Bij de praktijkgroep Grote Koppel van het netwerk Koe en Wij van enkele jaren geleden bleek het grootste knelpunt: Hoe de koeien in de wei te krijgen zijn, zonder vertrapping en versmering. Dat is deels met praktisch oplossingen te voorkomen, zoals een bredere ingang naar het land. Ook een kleine huiskavel is met aanpassen van het beweidingsysteem of het beperken van de beweidingstijd deels te verhelpen.
Een specifiek punt op grote bedrijven is het aspect arbeid en vooral bij bedrijven die met personeel werken. Deze bedrijven hebben immers baat bij een zo vlak mogelijke arbeidsvraag. Arbeid rondom beweiding is echter minder voorspelbaar. Met name het weer maakt het organisatorisch lastiger plannen. Bovendien hebben bedrijven bij beweiding vaker te maken met onvoorziene werkzaamheden. Denk aan een kalf kwijt of de afrastering kapot. Verder is beweiden gemiddeld wat moeilijker te managen dan opstallen. Voor al deze aspecten geldt dat ze zwaarder doortikken naarmate bedrijven meer koeien hebben.
Het is de kunst een bedrijf dusdanig in te richten dat de arbeidsinzet optimaal is voor een zo hoog mogelijke arbeidsproductie en -efficiëntie. Daarbij zijn praktische omstandigheden op het bedrijf belangrijk, maar ook persoonlijke zoals het karakter, de voorkeuren en ervaringen van de veehouder en zijn personeelsleden. Er zijn voorbeelden uit de praktijk waar dat op grote bedrijven prima is ingevuld.

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin