Doorgaan naar artikel

Steeds minder ruimte voor financiering

Op het gemiddelde bedrijf nauwelijks ruimte voor aanvullende investeringen. Dat betekent dat investeringen gelijk rendement moeten opleveren, dus een positieve bijdrage leveren aan de kasstroom.

Foto: Hans Banus

Gezien de ontwikkeling van de marge neemt de financieringsmogelijkheid gestaag af. Het gemiddelde melkveebedrijf heeft nauwelijks nog ruimte, maar de verschillen tussen bedrijven zijn groot.

De ontwikkeling van melkveebedrijven is – in de meeste gevallen – sterk afhankelijk van de mogelijk­heden van financieren. Het is echter bekend dat de kritieke melkprijs gemiddeld gestaag toeneemt. Parallel daaraan is er de ontwikkeling dat banken kritischer op aanvragen zijn dan tien of twintig jaar geleden. Ondernemers en hun plannen worden strenger beoordeeld en looptijden van leningen zijn korter dan voorheen.

Niet veranderd is dat voor banken de ­financierbaarheid afhangt van een aantal ­rendementskengetallen, de hoogte van het ­eigen vermogen, zekerheden en vertrouwen in de ondernemer. De afgelopen decennia is rendement steeds belangrijker geworden. Zorgelijk zijn daarom investeringen in maat­regelen die geen geld opleveren, zoals emissiearme systemen en asbestsanering.

Om de ontwikkeling van de financierbaarheid in beeld te brengen heeft Rinus Wientjens, bedrijfsadviseur bij Flynth, een analyse van klantgegevens gemaakt. Daarbij is ook gekeken naar verschillen in bedrijfsomvang en ­bedrijven met een hoge schuld per kilo melk.

Niet gunstig ontwikkelen

In tabel Kritieke melkprijs omhoog staat de ontwikkeling van de financiële kengetallen sinds 2002, zie ook de grafiek Marge steeds verder onder druk. Bedrijven hebben in 2020 een ­gemiddelde financieringslast van € 1,04 per 100 kilo melk. Dat is pakweg € 0,20 meer dan in 2002. Bijna een vijfde van de bedrijven heeft een financiering van meer dan € 1,50 per kilo. De omvang van de financiering per kilo is in ­relatie tot de bezittingen van circa € 3 per kilo echter beperkt.

Een aantal financiële kengetallen ontwikkelt niet gunstig. Over de hele periode realiseerden bedrijven een bruto geldstroom van € 18,74, terwijl dat over de laatste vijf jaar € 16,50 is. Aangezien de melkprijs de laatste vijf jaar wel wat hoger ligt, zijn de kosten dus relatief hard gestegen. Dat blijkt ook uit de stijging van de kritieke melkprijs; van € 32,82 over de afgelopen 18 jaar naar € 36,09 over de afgelopen vijf jaar.

De reserveringscapaciteit per kilo melk is ­altijd een belangrijk kengetal geweest bij ­financieringsaanvragen. Dat is de ruimte vanuit het bedrijfsresultaat voor vervangingsinvesteringen en aflossingen, na aftrek voor de privé-uitgaven. Ook deze is gedaald, van € 8,80 over de hele periode naar € 7,23 in de laatste vijf jaar.

De rente is de laatste jaren historisch laag, maar de aflossingsverplichtingen zijn gestegen van meerjarig € 4,38 naar € 4,69 per 100 kilo melk. Er is meer financiering per kilo en banken kijken meer naar passende looptijden om toekomstige slagkracht te creëren.

Door dit alles is de ontwikkeling van de marge (inclusief ruimte voor vervangings­investeringen) niet positief. Over de periode 2002 tot en met 2020 is de gemiddelde marge € 2,50 per 100 kilo melk. De laatste vijf jaar is het gemiddeld € 0,61. Dat is amper genoeg voor het opbouwen van bufferruimte, laat staan om te investeren in iets extra’s.

Maar zoals altijd geldt ook hier dat de verschillen tussen bedrijven groot zijn. Hans Scholte, sectorleider melkveehouderij bij Flynth, draait het om. Hij benadrukt dat dit aangeeft dat er voor een deel van de bedrijven nog altijd mogelijkheden zijn om te financieren. “Bovendien zegt financieringslast ook niet alles; de betere bedrijven met een hoge financiering realiseren een hogere marge dan ­bedrijven met een gemiddelde financiering.”

Bedrijven met hoge schuld

In de tabel Ontwikkelingsruimte … is specifieker gekeken naar de bedrijven met de hoge schuld per kilo melk. Bedrijven met meer dan € 1,60 ­financiering per kilo melk zijn in vijf categorieën gezet op basis van de marge, inclusief ruimte voor vervangingsinvesteringen.

Om meer inzicht te krijgen in de financieringsmogelijkheden zijn drie kengetallen vastgesteld die Rabobank hanteert bij financieringsaanvragen: marge (inclusief ruimte voor vervangingsinvesteringen) in percentage van de omzet, betalingscapaciteit-ratio en het ­bancair aansprakelijk vermogen. De betalingscapaciteit-ratio zegt iets over de mate waarin een bedrijf aan de rente- en aflossingsverplichtingen kan voldoen. Het bancair aansprakelijk vermogen is de verhouding tussen het bedrijfsvermogen en het balanstotaal en dus een vorm van solvabiliteit.

Marijn Dekker, sectorspecialist melkveehouderij bij Rabobank, geeft aan dat de bank naar de combinatie van deze factoren kijkt. Grofweg liggen volgens hem bij een financierbaar bedrijf de marge en betalingscapaciteit beide boven 8% en solvabiliteit boven 35%. “Maar elk bedrijf staat op zich en kunnen de factoren elkaar mogelijk ook compenseren.”

Bij alle drie deze kengetallen krijgen de 20% bedrijven met de beste marges drie groene vinkjes; bij de 20% laagste marge komt een rood kruis.

Tussen bedrijven met 20% hoogste marge en het gemiddelde zit € 8 per 100 kilo melk aan margeverschil. Bij een gemiddelde bedrijfsomvang van 1 miljoen kilo ­levert dat een verschil op van € 80.000 extra marge per jaar. Bij 7% ­financieringslasten is dat ruim € 1,1 miljoen ­extra financieren.

Omvang niet verklarend

Tot slot is gekeken naar de verschillen op basis van bedrijfsomvang, zie tabel Meer schuld per koe op groot bedrijf. De schuld per kilo melk loopt op naarmate bedrijven groter zijn en het bancair aansprakelijk vermogen neemt juist af. Grote bedrijven hebben een wat lagere kritieke melkprijs, maar door een gemiddeld lagere melkprijs blijft de marge nagenoeg gelijk. Ook verschillen in marge als percentage van de omzet en de ­betalingscapaciteitsratio zijn niet zo groot.

Flynth concludeert dat ‘omvang bedrijf’ geen verklarende factor is voor de resultaten. Opvallend is wel dat de groep ‘zwaar gefinancierd – lage marge’ uit de tabel Ontwikkelingsruimte… met bijna 900.000 kilo melk per bedrijf, een kleinere omvang heeft dan de andere groepen. Maar om dan de conclusie te trekken dat deze bedrijven te klein zijn, gaat niet op. Wientjens benadrukt dat er ook veel bedrijven met 9 ton melk zijn die wél een goede marge halen, blijkt ook uit de grafieken met de puntenwolken.

Ondanks dat belangrijke kengetallen niet veel verschillen, hebben grote bedrijven wel een ander voordeel: de totale geldstroom en reserveringscapaciteit is bij vergelijkbare resultaten per kilo melk veel groter dan op een kleiner bedrijf. Dat geeft wel meer mogelijkheden.

Op basis van gerealiseerde marges is er op het gemiddelde bedrijf niet of nauwelijks ruimte voor aanvullende investeringen. Dat betekent dat investeringen gelijk rendement moeten opleveren, dus een positieve bijdrage leveren aan de kasstroom. Daarmee kunnen de (extra) financieringslasten in de vorm van rente en aflossingen worden betaald. Zo wordt het ook door de bank beoordeeld.

De belangrijkste conclusie is dus dat er niet een of twee aspecten zijn waarin deze bedrijven het verschil maken. Desgevraagd geeft Scholte aan dat als hij één aspect moet noemen, dan is dat de combinatie van goede vakman en passend ondernemerschap. “Het passende komt neer op voor de meeste bedrijfsaspecten de juiste maat weten te vinden en te houden. Deze ondernemer weet hoofd- en bijzaken te scheiden en heeft vooral focus voor het uiteindelijke resultaat.”

‘Steeds moeilijker om op eigen kracht te groeien’

 

Marijn Dekkers, sectorspecialist melkveehouderij bij Rabobank, onderschrijft de ontwikkeling uit de analyse. “We zien ook in eigen rapporten dat de marges te krap zijn. Dat is zorgelijk gezien de kostprijsverhogende maatregelen waar de sector mee te maken krijgt.” Hij moedigt creatieve oplossingen aan om de kritieke melkprijs te verlagen. Denk aan deelname in concepten, samenwerking met akkerbouwers of fosfaatmaatschappen. “Het wordt steeds moeilijker om volledig op eigen kracht te groeien.”
Een toenemend probleem ziet Dekkers in het wegvallen van afschrijvingen waardoor veehouders in een ‘fiscaal mes’ dreigen te vallen door hogere winsten en betalen van belastingen.
Krappe marges zet de financierbaarheid onder druk maar mogelijkheden blijven er zeker. Een harde bovengrens kan de bankman niet aangeven. De oude norm van pakweg € 1,30 per kilo melk is volgens hem veel te grofmazig. “Er zijn intensieve bedrijven die al genoeg hebben aan een ­financiering van € 1 per kilo melk, maar ik zie ook ­extensieve bedrijven die zonder problemen tot € 2 gefinancierd zijn.”
Extra financieringscapaciteit kan volgens Dekkers alleen worden benut bij een niet te zware schuld, een goede intensiteit en optimale arbeidsefficiëntie. ­Zekerheden in de vorm van eigen vermogen zijn voor de bank nog wel belangrijk maar wegen veel minder zwaar dan tien tot vijftien jaar geleden. “Het te veel leunen op ­vermogen en zekerheden zorgt voor Deense toestanden en lijkt op ‘pachten van de bank’. Dit zijn geen houdbare modellen op ­langere termijn.”

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin