Doorgaan naar artikel

Voldoende buffer voor 11 maanden

Met een buffer zijn perioden van lage melkprijzen door te komen. Flynth heeft geanalyseerd hoe bedrijven ervoor staan. Gemiddeld kunnen ze een melkprijs van € 25 per 100 kilo melk bijna een jaar overbruggen. De verschillen zijn echter groot.

Om in perioden van lage opbrengsten niet in financiële problemen te komen, moeten melkveehouders in tijden van hoge prijzen een appeltje voor de dorst aanleggen. De laatste jaren is er meer aandacht voor het fenomeen buffer. Banken, accountants en adviesbureaus hanteren eigen streefwaarden om een optimale buffer te bepalen.

Om de buffer op bedrijfsniveau beter inzichtelijk te maken heeft Flynth Adviseurs en Accountants een eigen definitie gemaakt. Flynth maakt daarbij onderscheid tussen beschikbaar buffer bedrijf en beschikbaar buffer uit overige middelen, zoals privérekeningen. Met deze definitie van buffer hebben Jan Breembroek, directeur Agro Advies bij het accountantskantoor, en stagiair Jari Bol de economische jaarcijfers van melkveehouders geanalyseerd. Bij de analyse zijn ruim 1.200 bedrijven betrokken, verdeeld over verschillende grootteklassen (zie tabel Kleinere buffer op groot melkbedrijf).

Buffer uit overige middelen

Gemiddeld hebben alle melkveebedrijven in 2016 een buffer per bedrijf van € 59.967. Per 100 kilo melk is dat een bedrag van € 6,47. Bedrijven kunnen met alleen middelen uit het bedrijf dus dit verschil tussen kritieke en werkelijke melkprijs opvangen. In de tabel Lage melkprijs is door te komen is doorgerekend hoe lang die periode is bij twee verschillende melkprijzen. Voor het gemiddelde bedrijf is dat bij een langdurige melkprijs van € 25 per 100 kilo een periode van 0,9 jaar (circa 11 maanden). Bij € 30 neemt dat al toe naar 2,8 jaar (2 jaar en 10 maanden).

Veehouders kunnen indien nodig ook hun overige middelen aanspreken om een periode met lage melkprijzen te overbruggen. Het is niet wenselijk, maar kan onder bepaalde omstandigheden nodig zijn. Gemiddeld is per saldo € 105.602 per bedrijf beschikbaar. Dat is omgerekend € 11,39 per 100 kilo melk, dus méér dan de buffer die uit het bedrijf kan komen.

Als deze overige middelen worden opgeteld, neemt de periode dat bedrijven een lage melkprijs kunnen overbruggen fors toe (zie tabel Lage melkprijs ...). Bij een melkprijs van € 25 per 100 kilo is de periode dan 2,5 jaar (2 jaar en bijna 6 maanden) en bij € 30 zelfs 7,8 jaar (7 jaar en 9 maanden). Er is gerekend met € 25 als ondergrens omdat de melkprijs gemiddeld in een jaar nooit lager is geweest.

Omvang medebepalend

De bedrijfsomvang blijkt een belangrijke factor bij de hoogte van de buffer per bedrijf. Dat is ook te zien in meerdere economische kengetallen. Zo hebben de grotere bedrijven gemiddeld een lagere melkprijs dan de collega’s met minder koeien, onder andere door lagere gehaltes en minder vaak een beweidingstoeslag.

Aan de andere kant is de kritieke melkprijs bij de grotere bedrijven gemiddeld wat lager. Ze profiteren van schaalvoordelen en kunnen een aantal vaste kosten over meer kilo’s uitsmeren. Per saldo hebben de grotere bedrijven een betere marge dan de kleinere collega’s. Volgens Breembroek heeft juist deze groep ­bedrijven vanwege grote investeringen alles op alles gezet om toch scherp te melken.

Deze aspecten tellen door in de totale ­bedrijfsbuffer. Naarmate bedrijven groter zijn, is de beschikbare buffer per eenheid kleiner. Dat geldt voor alle klassen, behalve bij de groep met meer dan 250 koeien. Bij die bedrijven is de buffer per eenheid op papier zelfs negatief. Dat betekent dat als de melkprijs lager is dan de kritische melkprijs bedrijven alleen verder kunnen als leveranciers of de bank bereid zijn mee te werken. Grote bedrijven hebben gemiddeld wel een grote totale buffer uit overige middelen. Per eenheid neemt ook echter hier de buffer af naarmate bedrijven groter zijn. Bij de categorie allergrootste bedrijven is deze nog slechts € 79 per koe, tegenover € 1.345 bij de kleinste bedrijven.

Jaren ter overbrugging

Kijkend naar de verdeling van het aantal jaren ter overbrugging van een melkprijs van € 25 per 100 kilo melk (in 2016) blijkt dat dat voor de meeste bedrijven 0 tot 1 jaar is (zie grafiek Meeste bedrijven tot 1 jaar buffer). In totaal gaat het om 394 bedrijven. Opvallend is dat 211 bedrijven geen enkele mogelijkheid hebben om via een buffer een lage melkprijs op te vangen. Misschien nog opvallender is dat 82 bedrijven het zelfs zonder buffer kunnen. Deze hebben een kritieke melkprijs van minder dan € 25 per 100 kilo melk. Verhoudingsgewijs zitten daar veel bedrijven met meer dan 200 koeien tussen. Deze groep kan dus heel scherp melken. Waarschijnlijk zitten daar bedrijven bij die regelmatig een jaar hebben gehad met een lage melkprijs, verwacht Breembroek.

In de grafiek Grootste deel betalingsrechten en andere tak staat de situatie als melkveehouders hun overige middelen voor de buffer aanspreken. Dat geeft een compleet ander plaatje; nu kunnen de meeste bedrijven een periode van 1 tot 2 jaar en zelfs meer dan 5 jaar overbruggen. Toch blijven er nog altijd 105 bedrijven over die geen enkele mogelijkheid hebben om te bufferen. Het aantal bedrijven dat geen buffer nodig heeft, blijft ook in deze situatie stabiel op 83 stuks.

Buffer wat lager

Over de afgelopen jaren heen ligt de buffer in 2016 wat lager dan in 2014 en 2015. Dat is te zien in de grafiek Hoge melkprijs, meer buffers. Dat heeft vooral te maken met de ontwikkeling van de opbrengstprijs en kritieke melkprijs. In jaren van een hoge melkprijs liggen kosten gemiddeld wat hoger. “Het is duidelijk te zien dat eind 2016 meer melkveehouders krap bij kas zaten dan in 2014 en 2015. Ze hadden toen meer openstaande rekeningen”, aldus Breembroek.

Typerend is dat variatie van de kritieke opbrengstprijs altijd meebeweegt met de melkprijs: bij een lage melkprijs worden investeringen en uitgaven geknepen. Zodra de melkprijs stijgt, wordt weer meer uitgegeven. “Dat maakt het lastig om te bepalen tegen welke prijs een melkveehouder kan blijven melken.”

Kortlopende schulden zijn beduidend hoger bij de bedrijven waar geen buffer aanwezig is. Bij de groep van 200 tot 250 melkkoeien heeft een derde deel geen buffer en daarbij ruim € 275.000 aan kortlopende schulden. De groep met de hoogste buffer heeft € 120.000 aan kortlopende schulden. Per 100 kilo melk is dat respectievelijk € 14,40 en € 5,99.

Alles bij elkaar is de conclusie dat het gemiddelde melkveebedrijf een aardige buffer heeft. Met € 6,47 per 100 kilo melk ligt het niveau zelfs boven de € 5 die in de praktijk rondzingt. Als ook overige middelen worden meegenomen, is er gemiddeld weinig aan de hand. Wel ligt er een duidelijke grens bij een opbrengstprijs van € 25 per 100 kilo melk; zakt de melkprijs nog lager dan is het echt gedaan met de bufferruimte. Door het aanspreken van overige middelen kunnen melkveehouders het dan nog wel even oprekken maar de mogelijkheden zijn beperkt.

Breembroek ziet wel een aandachtspunt voor grote bedrijven; de bufferruimte op die bedrijven is beperkt wat bedrijven kwetsbaar maakt. Structureel werken aan een optimale afstemming van productiemiddelen (‘bedrijf in balans’) en bewust werken aan verlagen van kosten dragen bij aan een hogere buffer en sterkere positie. “Het is opvallend dat de buffercapaciteit vooral toeneemt doordat flink is gesneden in de kosten in de afgelopen drie jaar. Het is de vraag of bedrijven structureel kunnen melken op het niveau van 2016.”

Kengetallen geven inzicht

Denken in buffers is overgewaaid uit de Verenigde Staten. Daar hanteren banken en financiële adviseurs een ­benodigde buffer van 1.000 dollar per koe (10 cent per kilo melk). Het is geld dat vrij beschikbaar is, dus op de bank staat. De Amerikanen gebruiken verschillende methoden die zijn gebaseerd op het beschikbaar hebben of vrij kunnen maken van geld voor de komende 12 maanden.
Nederlandse banken en accountants hanteren vaak andere kengetallen om de financiële bestendigheid tegen lage melkprijzen aan te geven zoals solvabiliteit, marge en reserveringscapaciteit Solvabiliteit geeft de ruimte aan die een bedrijf heeft voor tegenvallers en geeft aan of er wat verdiend is in de ­afgelopen jaren. Marge is het verschil tussen de som van alle kosten en ontvangen melkprijs. Hoe lager de kosten, hoe hoger de marge en des te later de aanwezige buffer wordt aangesproken. De reserveringscapaciteit is de totale ruimte voor aflossen en reserveren samen. Banken hanteren vaak een norm van minimaal 7 cent per kilo melk.

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin