Doorgaan naar artikel

Niet-groeier staat er niet zo slecht voor

Bedrijven die de afgelopen jaren niet zijn gegroeid hebben een wat hogere kritieke melkprijs terwijl de schuld per 100 kilo melk niet veel lager is. De betere niet-groeiers hebben echter een prima positie, aldus Flynth.

Bedrijven die de afgelopen jaren niet zijn gegroeid hebben een wat hogere kritieke melkprijs terwijl de schuld per 100 kilo melk niet veel lager is. De betere niet-groeiers hebben echter een prima positie, aldus Flynth.

Bedrijven die sinds 2008 niet of nauwelijks zijn gegroeid presteren technisch en economisch een beetje minder dan hun collega’s die flink gas hebben gegeven. De verschillen zijn echter groot en gemiddeld staan ze er best goed voor.

Groei is het credo in de melkveehouderij maar lang niet iedereen doet daaraan mee. Een interessante vraag is hoe de niet-groeiers er vergeleken met de harde groeiers technisch en economisch voor staan. Henk van Dijk, sectorspecialist rundveehouderij voor Flynth, vergeleek de cijfers van beide groepen uit 2016 met die van 2008.

Uit de tabel blijkt dat de langzame groeiers 91 koeien hebben versus 158 bij de snelle groeiers. Bij de langzame groeiers nam de productie toe met 25.400 kilo; bij de snelle groeiers met 700.000 kilo. Ook de grondoppervlakte steeg bij die laatste groep veel harder. Opvallend is dat de leeftijd van de ondernemer bij beide type bedrijven met circa 54 jaar nagenoeg gelijk is. Wel hebben de snelle groeiers veel vaker een opvolger (50% versus 26%). Gebouwen en machines zijn bij niet-groeiers een stuk minder modern gezien het percentage moderniteit.

Opvallend is dat de melkproductie bij de harde groeiers veel harder is gestegen dan bij de bedrijven die stilstaan. Ondanks hogere gehalten hebben de niet-groeiers met € 31,66 een 1% lagere melkprijs ten opzichte van het gemiddelde van € 31,99. Dit komt door een lager kwantum.

Helft saldo snelle groeier

Per VAK arbeid leveren de langzame groeiers 90.000 kilo melk minder af (-21%) dan gemiddeld. De kritieke opbrengstprijs is € 1,39 per 100 kilo hoger (4,2%) dan het gemiddelde van € 32,99. Dit wordt met name veroorzaakt door de hogere netto privé-onttrekkingen op deze bedrijven.

De langzame groeiers realiseren per 100 kilo melk een lagere marge (-€ 2,72) dan de harde groeiers (-€ 0,38). De reserveringscapaciteit ligt met € 3,54 per 100 kilo een stuk onder die van de snelle groeiers, namelijk € 6,11. Per 100 kilo melk hebben de langzame groeiers een lang vreemd vermogen van € 1,02 per kilo melk, ongeveer gelijk aan het gemiddelde van € 1,04. Ook de totale schuld laat hetzelfde verschil zien.

De grootste verschillen zijn zichtbaar op bedrijfsniveau. Bedrijven die niet zijn gegroeid hebben een saldo van € 175.700; bijna de helft van de snelle groeiers (€ 300.500). Ook de winst ligt bij de langzame groeiers een stuk lager (€ 34.300 versus € 49.000), maar het verschil is kleiner dan wellicht verwacht. De brutogeldstroom is bij de langzame groeiers maar de helft van de snelle groeiers. Degenen die hard ontwikkelden, zagen echter hun totale schuld oplopen naar € 1.610.000. De niet-groeiers hebben een schuld van € 833.700.

‘10, 15 jaar vooruit’

Van Dijk ziet binnen de groep niet-groeiers grote verschillen. Gemiddeld presteren ze technisch wat minder dan de harde groeiers. Ook economisch is er een klein verschil; de kritieke melkprijs is bij de niet-groeiers € 1,40 per 100 kilo melk hoger, maar vooral door privé-onttrekkingen. “Als ze daarop kunnen bezuinigen is er op korte termijn echt geen probleem. Ook omdat ze een klein voordeel hebben met financieringskosten per kilo melk. Per hectare eigendom hebben ze veel minder financiering dus geen probleem qua onderpandwaarde.”

In de analyse hebben de niet-groeiers een iets lagere melkprijs. Van Dijk verwacht dat de melkprijs beter wordt omdat de weidetoeslag toeneemt, gehalten harder doortikken en minder in kwantumtoeslag. “Dus de kleinere bedrijven krijgen dan een hogere melkprijs dan de grotere bedrijven. Het verschil dat gaat omslaan in een € 0,10 tot € 0,15 hogere melkprijs.”

Ondanks de iets achterblijvende cijfers geeft Van Dijk een positief eindoordeel. “In mijn optiek kunnen ze nog gemakkelijk 10 tot 15 jaar vooruit. Door de puntjes op de i te zetten en privéuitgaven in de hand te houden.” Ook kunnen ze nog veel besparen op de mestafzet via de BEX-resultaten en rantsoenaanpassingen. “Gemiddeld zijn ze minder afhankelijk dan de grotere bedrijven of dan de snellere groeiers van de mestafzet prijs per ton en minder afhankelijk van de ruwvoer-aankoopprijs omdat ze extensiever zijn.”

‘Deel niet-groeiers doet het prima’

In de praktijk ziet Rinus Wientjens, adviseur veehouderij bij Flynth, grote verschillen tussen bedrijven. “Een deel van de niet-gegroeide bedrijven doet het technisch en economisch prima. Bedrijfsontwikkeling is ook optimaliseren of verbeteren van de resultaten.”
Wientjens ziet dat een deel van die bedrijven nog best is over te nemen. “Het zijn ook niet per se de kleinste bedrijven.” Maar vaker zijn dit de bedrijven die geen opvolger hebben en bewust geen grote investeringen aangaan. Een deel heeft overigens wel een verouderd bedrijf en presteert qua management ondermaats.
Het deel van de niet-groeiers dat alsnog wil groeien, had dat beter een paar jaar eerder gedaan. “Fosfaatrechten maken uitbreiden duurder. Degenen die het eerder hebben gedaan, staan er nu waarschijnlijk beter voor.”

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin