Doorgaan naar artikel

GVE-reductie kost € 1.500 per geslachte koe

Melkveebedrijven lopen inkomsten mis omdat ze niet meer koeien mogen houden. Een extensief bedrijf loopt meer saldo mis dan een intensief bedrijf. Dat komt omdat intensieve bedrijven mest moeten afzetten en kracht- en ruwvoer moeten aankopen voor een extra dier en dat drukt het saldo van dat dier.

Melkveebedrijven lopen inkomsten mis omdat ze niet meer koeien mogen houden. Een extensief bedrijf loopt meer saldo mis dan een intensief bedrijf. Dat komt omdat intensieve bedrijven mest moeten afzetten en kracht- en ruwvoer moeten aankopen voor een extra dier en dat drukt het saldo van dat dier.

De fosfaatreductie en de invoering van fosfaat­rechten maken dat veehouders minder koeien zullen mogen houden. Daardoor zijn er gemiste inkomsten in vergelijking met de situatie waarbij het aantal koeien maximaal is. Opvallend: het extensieve bedrijf levert het meeste in.

De krimp in het aantal koeien levert bedrijven gemiste inkomsten. Die zijn gemiddeld bij de huidige melkprijs € 1.500 per koe per jaar en ­lopen uiteen van afgerond € 1.037 tot € 1.947 per koe. De intensieve bedrijven leveren het minst in. Door de benodigde krimp van totaal 160.000 koeien mist de melkveesector derhalve circa € 240 miljoen. Dat blijkt uit berekeningen, gemaakt door Henk van Dijk, van Flynth Agro Advies in Arnhem.

Gemiddeld zijn melkveebedrijven na 2 juli 2015 met 10% gegroeid. Die groei is in veel gevallen nu weer ingeleverd door de verplichte fosfaatreductie. Daarnaast volgt per
1 januari 2018 nog de invoering van fosfaatrechten die, afhankelijk van de grondgebondenheid, nog eens 0% tot ruim 8% van het oorspronkelijke aantal koeien kost. Voor een bedrijf met 150 koeien op 2 juli 2015 betekent inleveren van groei en de invoering van fosfaatrechten een verlies van zo’n 25 koeien ten opzichte van het top aantal koeien, ofwel een gemis aan inkomsten, bij de huidige melkprijs, van € 37.500, variërend van € 25.000 tot € 50.000 per jaar.

Intensief mist het minst

De intensieve bedrijven zonder weidegang missen met € 1.037 per koe de minste inkomsten (zie tabel). Dat komt omdat deze bedrijven met minder koeien ook minder mestafzetkosten hebben en minder voer hoeven aan te kopen. Op de intensieve bedrijven zorgen al deze kostenposten voor een relatief laag saldo per koe, maar juist daardoor lopen deze bedrijven ook de minste inkomsten mis per ingeleverde koe.

De bedrijven die een hoog saldo per koe draaien missen daardoor ook de meeste inkomsten. Dat zijn de veelal extensieve bedrijven die weidegang toepassen, geen ruwvoer hoeven aan te kopen en geen mest hoeven af te zetten. Als daar een koe minder mag worden gehouden, levert dat gelijk € 1.734 tot € 1.947 gemiste inkomsten. Dat zit vooral in het feit dat deze bedrijven tot 10 cent lagere voerkosten hebben. Met een koe extra kan dan wel minder voer verkocht worden maar het verschil blijft altijd nog zo’n 4 cent per kilo melk positief.

 

Arbeid

Voor alle bedrijven is een post arbeid opgenomen van 8,4 cent per kilo melk. Dat komt overeen met € 714 per koe. Dit is berekend op 30 uur per koe per jaar en 9 uur voor het jongvee. Bij 100 koeien en 65 stuks jongvee is dit een arbeidsvraag van 3.570 uur, exclusief veldwerk en management. Dat is 4,2 uur per 1.000 kilo melk. In geval van berekende arbeid voor € 20 per uur levert dat 8,4 cent per kilo melk. Als dit werkelijk wordt uitgegeven dan daalt het saldo na mestafzet en arbeidskosten tot 3,8 cent per kilo melk op de intensieve bedrijven tot 14,5 op de extensieve bedrijven. Dat betekent dat de gemiste inkomsten, na mestafzet en betaalde arbeid, nog variëren van € 323 tot € 1.233 per koe per jaar.

De economische cijfers die in de tabel staan, gelden voor bedrijven met een jongveebezetting van 6,5 stuks per 10 melkkoeien en een gemiddelde melkproductie van 8.500 kilo melk per koe per jaar en bij prijzen voor 2017 en 2018.

Jongvee

Bedrijven zonder jongvee halen, ondanks een negatieve post omzet en aanwas toch een gemiddeld iets hoger saldo door minder voeraankoop en minder mestafzet en minder betaalde arbeid. Die laatste post bedraagt 7,1 cent per kilo melk. Dat is 1,3 cent per kilo melk minder dan de bedrijven met jongvee, omdat hier de 9 uur arbeidsinzet per stuks jongvee vervalt.

De toegerekende kosten zijn er ook lager. Zo zijn er iets lagere diergezondheidskosten, lagere inseminatiekosten en minder kosten voor strooisel, energie en water. De toegerekende kosten voor bedrijven met jongvee komen daardoor uit op 4,60 cent per kilo melk tegen 3,3 cent per kilo melk toegerekende kosten zonder jongvee. Daardoor zijn de gemiste inkomsten per koe nog tussen € 100 en € 150 hoger dan in de situatie met jongvee zoals in de tabel vermeld.

Bedrijfseconomisch gezien betekent afvoeren van koeien ook een verhoging van de vaste lasten per kilo melk. De afschrijvingen, rentelasten en kosten voor grond en gebouwen blijven nominaal gelijk, maar moeten nu uit minder liters melk betaald worden.

Ook pluspunten

Naast de gederfde inkomsten zijn er ook ­positieve aspecten aan de reductie in melkvee. Zo kan de krimp van de veestapel mogelijk effect hebben op een hogere melkprijs en zet het in elk geval minder druk op de ruwvoermarkt en de mestmarkt. Dan kan leiden tot lagere mestafzetprijzen en lagere investeringen voor aankoop van veevoer. Voor de ­extensieve bedrijven die juist voer verkopen en of mest aanvoeren is dit natuurlijk een nadeel.

Naast de genoemde lagere kosten voor betaalde arbeid zijn er ook aspecten die niet direct in euro’s zijn uit te drukken maar ­uiteindelijk wel besparingen op­leveren of opbrengst verhogend werken. Het gaat dan om verbetering van de technische cijfers die uiteindelijk ook weer een positief effect kunnen hebben op de economische cijfers. Zo is de gemiddelde bezettingsgraad in de stal gedaald en dat geeft meer ruimte voor de overblijvende koeien. Minder koeien in de stal betekent meer ruimte aan het voerhek en in de loopgangen, minder concurrentie en sneller vinden van een ­on­bezette ligplaats. Dat kan leiden tot hogere voeropname, meer rust en uiteindelijk tot een hogere productie per overgebleven koe. Dat is ook terug te vinden in de recente cijfers van de melkaanvoer, die slechts licht gedaald is, terwijl er al wel veel koeien zijn opgeruimd.

Ook hebben veehouders een scherpe ­selectie kunnen doorvoeren in hun vee met betrekking tot dieren met verhoogd celgetal, waardoor de algehele besmettingsdruk in de stal op gebied van uiergezondheid daalt. Daarnaast is er een slag gemaakt in het afvoeren van IBR-positieve dieren waardoor bedrijven versneld IBR-vrij of IBR-onverdacht kunnen worden. Ook dit levert vanaf volgend jaar een besparing. Het is namelijk nogal wat goedkoper om een IBR-onverdacht of IBR vrije status te houden via een tankmelkabonnement, dan wanneer er gevaccineerd moet worden.

Al met al betekent minder koeien en opruimen van wat minder courant vee ook dat het melken en eigenlijk het hele bedrijf allemaal wat gemakkelijker verloopt. Een lagere arbeidsvraag, wat minder stress en meer werkplezier als het allemaal soepel draait is niet in geld uit te drukken. Maar zeker niet onbelangrijk.

Klik hier voor een grotere versie van de tabel 

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin