Doorgaan naar artikel

Moeizame weg naar grondgebondenheid

Grondgebondenheid is verworden tot een beladen en polariserend onderwerp. Het kent een lange historie van koppeling tussen mest en grond van eigen bedrijf. Ondanks dat er nu een definitie ligt, blijft het de gemoederen bezighouden.

Een deel van de veehouders ziet grondgebondenheid als de basis voor een toekomstbestendig bedrijf en sector. Voor anderen is het juist de grootste bedreiging. In de basis zit het vast op de grote verschillen in typen bedrijven die de melkveehouderij kent. Twee uitersten zijn een extensief grasbedrijf en een intensief bedrijf op zand met een hoog aandeel mais in het rantsoen. Met daar tussenin alle andere typen bedrijven.

Na jarenlange discussie is een invulling van grondgebondenheid gevonden waar de komende jaren invulling aan wordt gegeven. Belangrijk onderdelen daarvan zijn met name 65% eiwit van eigen land en een minimale oppervlakte huiskavel (zie kader). Daarbij worden individuele bedrijven aangemoedigd hun aandeel eigen eiwit te verhogen en de structuur van hun bedrijf te verbeteren. Tot verankering in wetgeving heeft het niet geleid, ondanks dat daar aardig wat politiek draagvlak voor was.

Naast verschillen in typen bedrijven wordt ook over nut en noodzaak van grondgebondenheid verschillend gedacht. Voorstanders noemen argumenten als efficiënter werken, maatschappelijk draagvlak en minder negatieve impact op de bodem en omgeving. Critici benadrukken dat grondgebondenheid weinig zegt over de werkelijk feitelijke milieubelasting. Bovendien stellen ze vragen bij de schaal van grondgebondenheid zoals dat ook bij kringlooplandbouw gebeurt; moet dat op bedrijfsniveau of mag dat ook op bijvoorbeeld provinciaal of landniveau?

Niet grondloos groeien

Grondgebondenheid is geen uitvinding van de laatste jaren. Frits van der Schans, senior-adviseur melkveehouderij bij het CLM, ziet het al veel langer en op meerdere plaatsen terugkomen. “Een koppeling tussen grond en vee werd al in het Europese landbouwbeleid vanaf de jaren negentig gemaakt”, herinnert hij zich. Ook de norm van 170 kilo stikstof per hectare heeft een aspect van grondgebondenheid in zich. Deze norm is in Nederland toepast voor het mestgebruik en niet voor de mestproductie, zodat veehouders met weinig grond er toch mee uit de voeten konden.

Rond de tijd van de afschaffing van het melkquotum ontstond maatschappelijke en politieke discussie over de snelle groei van bedrijven, teruggang in weidegang en toenemende intensiteit. Dat leidde tot de Wet Verantwoorde groei veehouderij, waar een deel van de mest verwerkt moet worden. Om grondloze groei te voorkomen werd later de AMvB grondgebonden groei veehouderij ingevoerd. “Het werd een hele milde vorm van grondgebondenheid want er kan nog altijd twee keer zoveel mest per hectare worden geproduceerd dan worden gebruikt”, aldus Van der Schans.

In de tussentijd werd niet alleen in de sector maar ook door (natuur)organisaties en de overheid gesproken over grondgebondenheid. Om een einde te maken aan discussies en het heft in eigen hand te houden, hebben LTO en NZO twee jaar geleden een commissie opdracht gegeven een nieuwe definitie te maken. Dat leidde tot het advies voor onder andere 65% eigen eiwit.

‘Staarten en hectares’

Ongeveer gelijktijdig met de omschrijving van grondgebondenheid door de commissie bracht Netwerk Grondig een eigen definitie naar buiten. Deze neemt plaatsingsruimte voor de forfaitaire fosfaatproductie van melkvee als vertrekpunt. ‘Staarten en hectares’, zoals ze het zelf omschrijven.

Het netwerk focust vooral op grondgebondenheid voor de bedrijven die dat al zijn of gemakkelijk kunnen worden. “Het is jammer dat grondgebondenheid nu voor iedereen zou moeten gelden, want dat werkt niet”, aldus Diana Saaman, bestuurslid van Netwerk Grondig. “Erken dat er verschillende type bedrijven zijn en maak daar het beste beleid op. Probeer elkaar niet te bekeren.”

Netwerk Grondig vindt het prima dat bedrijven met de gekozen definitie van de commissie meer eigen ruwvoer gaan telen, maar waarschuwt voor nadelige effecten. “Maximaal eigen eiwit kan bijvoorbeeld leiden tot meer gebruik van kunstmest.” Daarnaast is het systeem te complex en (daardoor) fraudegevoelig.

Het is volgens haar typerend: systemen als de KringloopWijzer pakken vooral voor intensieve bedrijven goed uit. “Dat komt door de keuze om geen externe verliezen mee te nemen. Gebeurt dat wel, dan zijn de uitkomsten voor de grondgebonden bedrijven veel beter.”

Uitgelegd als sectordoel

Terug naar de situatie van vandaag. Er ligt nu een definitie grondgebondenheid die de komende jaren verder wordt ingevuld. Deze is ook opgenomen in de Duurzame Zuivelketen. De impact ervan is sterk bedrijfs- en regioafhankelijk. Met name voor intensieve (niet-derogatie) bedrijven met veel mais en hoge producties per koe zijn forse aanpassingen in bedrijfsopzet en/of rantsoenen nodig om aan de eisen te voldoen. Bij een groep bedrijven in zuidoost Brabant zou het tienduizenden euro’s tot tonnen per jaar kosten, blijkt uit een modelmatige berekening van ZLTO vorig jaar.

In eerste instantie was er onduidelijkheid over de mate van verplichting voor individuele bedrijven. LTO en NZO leggen het nu uit als een sectordoel. Daarbij de kanttekening dat de markt (zuivel) natuurlijk vrij is de eisen in de eigen voorwaarden op te nemen. Bedrijven worden volgens Wil Meulenbroeks, voorzitter van de LTO-vakgroep melkveehouderij, aangemoedigd en ondersteunt om naar 65% eigen eiwit en voldoende grote huiskavel te groeien. Het gaat volgens hem om de beweging, waarbij van 40 naar 45% eigen eiwit net zo belangrijk is als van 60 naar 65%. “En we hebben ook geen stok achter de deur voor bedrijven die te weinig doen.”

‘Discussie van tafel’

Volgens Meulenbroeks zit achter eigen eiwit een fundamentele keuze. Namelijk de relatie tussen grond en voer maken in plaats van grond en mest, zoals in de Meststoffenwet en andere definities het geval is. “De veehouder heeft geen grond voor mest, maar voor de productie van eigen voer.” Verder moet de definitie bijdragen aan een betere structuur van de bedrijven en katalysator worden voor andere gewenste ontwikkelingen als kringlooplandbouw, weidegang en verlagen van emissies. “En ook belangrijk is dat we met de definitie de discussie van tafel hebben gehaald.”

De vakgroep wil een aantal instrumenten inzetten om de gewenste beweging op gang te krijgen. Daar ligt ook een rol voor het ministerie rondom problemen met wetgeving. Een belangrijke maatregel is bevorderen van kavelruil. Doel daarvan is om meer grond dicht bij het bedrijf te krijgen. Het directe financiële belang daarvan moet niet worden onderschat, stelt de vakgroepvoorzitter. Berekeningen tonen volgens hem aan dat een hectare huiskavel jaarlijks € 350 voordeel oplevert. “Grondgebondenheid is in die zin geen doel op zich maar een leidraad om een sterkere sector te krijgen.”

Vraagtekens bij invulling

Niet iedereen is even enthousiast over de huidige definitie. Van der Schans noemt het ‘een moeilijk compromis tussen organisaties’, waarbij ieder bedrijf nog ruimte wordt geboden. Hij zet grote vraagtekens bij de invulling van buurtcontacten. “Dat zit vast op verschillende definities, vanuit het GLB en fosfaatrechtenstelsel, maar ook fiscaal.” Dat is volgens hem één van de redenen waarom de overheid het plan niet in de wet wilde verankeren. Saaman van Netwerk Grondig vindt het prima dat de overheid de definitie niet wettelijk maakt. “Dan zou iedereen er last van hebben omdat weer alle bedrijven over één kam worden geschoren.”

Van der Schans hoopt dat het ‘momentum’ voor grondgebondenheid nog moet komen. “De afgelopen jaren stonden in het teken van de nadelen van grondgebondenheid, maar er zijn veel voordelen. Als overheid en sector nu aan tafel gaan om stappen te zetten die nodig zijn, kunnen ze daarbij alle uitdagingen meenemen die op het bordje van de melkveehouderij liggen.”

Iets meer bedrijven grondgebonden

Het aantal grondgebonden bedrijven is tussen 2015 en 2017 licht toegenomen, blijkt uit een monitoring door Wageningen Economic Research in opdracht van het ministerie van Landbouw. In 2017 had 46,2% van de melkveebedrijven geen fosfaatoverschot; in 2015 was dat nog 45,7%.
Deze monitoring had als doel om de gevolgen van de Wet verantwoorde groei veehouderij en AMvB Grondgebonden groei melkveehouderij te analyseren. De definitie die hier is gebruikt, is anders dan die van de Commissie Grondgebondenheid.
Zowel het aandeel bedrijven zonder overschot als dat met een overschot tot 20 kilogram per hectare is gestegen; het aandeel van beide groepen opgeteld groeide met bijna 2 procentpunten tot 71,6% in 2017. In concentratiegebied Zuid is het aandeel van de bedrijven met een fosfaatoverschot van minder dan 20 kilogram per hectare met 2,3 procentpunt gestegen tot 37,6% in 2017; in het concentratiegebied Oost nam het aandeel met 2,6 procentpunt toe tot 65%, en in Overig Nederland met 1,6 procentpunt tot 82,5% in 2017.

Grondgebondenheid kent vele gezichten

In de Meststoffenwet bepaalt het areaal grond hoeveel mest op het eigen bedrijf gebruikt kan worden. Dat is in 2015 aangescherpt in de Wet verantwoorde groei veehouderij of Melkveewet. In 2016 volgde de AMvB Grondgebonden groei melkveehouderij. Daarbij moet een deel van een uitbreiding bij bedrijven met meer dan 20 kilo fosfaat per hectare worden gedekt met eigen grond. Verder kregen melkveebedrijven die in 2015 geen fosfaatoverschot hadden, geen generieke korting opgelegd en hoefden minder in te leveren in het fosfaatreductieplan 2017.
De eerste echte definitie kwam begin 2018 van het Comité Gras van het Netwerk Grondig. Deze neemt plaatsingsruimte voor de forfaitaire fosfaatproductie van melkvee als vertrekpunt. Een mogelijkheid om toch grondgebonden te worden is het afsluiten van kringloopcontracten. Daarvoor geldt een maximale afstand van 20 kilometer en worden vastgelegd in de gecombineerde opgave. Eigen grond verder van het bedrijf telt dus niet mee. Belangrijk uitgangspunt bij de totstandkoming is dat constructies om toch grondgebonden te zijn wordt voorkomen. ‘Staarten en hectares tellen’, aldus het comité. De definitie kreeg steun van onder andere de Dierenbescherming en diverse natuur- en milieuorganisaties.
Even later dat jaar bracht de Commissie Grondgebondenheid een definitie naar buiten, in opdracht van en overgenomen door de sector (LTO en NZO). Deze commissie neemt de eiwitbehoefte van het bedrijf als uitgangspunt. Een bedrijf is grondgebonden als 65% van het eiwit in het rantsoen afkomstig is van eigen land. Daarvoor tellen ook minimaal driejarige buurtcontracten tot 20 kilometer afstand voor aankoop van voer en afvoer van mest. De veehouder moet minimaal de helft van zijn ruwvoerbehoefte op eigen grond telen. Verder stelt de commissie een minimale omvang van de huiskavel voor zodat er niet meer dan maximaal 10 koeien per hectare worden beweid.

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin