Doorgaan naar artikel

Meer bemesten, maar niet zonder meer

Reken jezelf niet rijk bij bedrijfsspecifieke bemestingsnormen. Het kan behoorlijk tegenvallen.

Reken jezelf niet rijk bij bedrijfsspecifieke bemestingsnormen. Het kan behoorlijk tegenvallen.

‘De bemestingsnormen zijn veel te laag, ik kan geen fatsoenlijke gewasopbrengst halen’ of ‘we zijn de bodem aan het uitmergelen’. Het zijn veelgehoorde kreten als het mestbeleid weer eens ter sprake komt. Maar hoe zit het nu en wat zou anders kunnen?

Het mestbeleid heeft als doel milieubelasting door stikstof en fosfaat te voorkomen. Het werkt met gebruiksnormen: een maximale hoeveelheid stikstof en fosfaat die op grasland en maisland bemest mag worden. Het bodem­overschot moet zo laag mogelijk, en dat is afhankelijk van de (kunst)mestgift en de gewasopbrengst.
En daar ontstaat gelijk al een lastig punt. De mestgift is ­gemaximaliseerd, voor zandgrond op 250 kilo werkzame stikstof (bij weidegang) en 90 kilo fosfaat (bij een PAL-waarde tussen de 27 en 35), en de gewasopbrengst is als ‘standaard’ meegenomen. Zodat een ‘veilig’ bodemoverschot ontstaat. Maar we weten dat gewasopbrengsten tussen jaren en tussen bedrijven flink variëren.

Dit zou betekenen dat de maximale mestgift eigenlijk voor elk bedrijf anders zou moeten zijn. Dus helemaal eerlijk zijn de gebruiksnormen niet. Een getallenvoorbeeld, rekenend met fosfaat, want dat is eenvoudiger dan rekenen met stikstof. Het maximale fosfaatoverschot per hectare is ‘0’. Bij een opbrengst van 11 ton droge stof gras en een fosforgehalte van 3,8 g P/kg droge stof (= 8,7 kilo P2O5) is die opbrengst goed voor ruim 95 kilo fosfaat per hectare. Om een fosfaatoverschot van ‘0’ te realiseren, zou deze hoeveelheid van 95 kilo ook bemest mogen worden. Maar de gebruiksnorm is ‘slechts’ 90 kilo fosfaat per hectare. In dit geval ontstaat een negatief fosfaat­overschot van 5 kilo per hectare en is de benodigde ­bemesting niet te halen. Dit voelt zuur en toont daarmee het gelijk aan van de veelgehoorde kreten.

De overheid is zich bewust van deze problematiek
en laat onderzoek doen met enkele pilots. BEP- en BES-pilots, om op basis van gewasopbrengsten bedrijfsspe­cifiek te bemesten. Spannend hierbij is hoe de gewas­opbrengst betrouwbaar in beeld wordt gebracht.

Onderzoek met Koeien & Kansen-bedrijven toont aan dat dit mogelijk is. Maar de overheid eist hiervoor wel ­extra controle en een betrouwbare uitkomst van de KringloopWijzer. Begrijpelijk, deze extra eisen bij de ­pilots, maar jammer dat de overheid deze werkwijze nog niet op meer bedrijven toe wil passen.

Overigens heeft deze bedrijfsspecifieke benadering ook een keerzijde. Als de gewasopbrengst laag is, heeft dat ook gevolgen voor de maximale mestgift. Want als de grasopbrengst geen 11 ton maar 9 ton droge stof is bij hetzelfde fosforgehalte van 3,8 g P/kg droge stof, dan is slechts 78 kilo fosfaat per hectare geoogst. Dan zou niet de huidige gebruiksnorm van 90 kilo fosfaat bemest mogen worden maar 12 kilo fosfaat per hectare minder. Dat hoort ook bij bedrijfsspecifiek bemesten.

Ook voor een aantal Koeien & Kansen-bedrijven was dit behoorlijk slikken na de gewasopbrengsten van 2018. Dus reken jezelf niet rijk bij bedrijfsspecifieke bemestingsnormen. Het kan behoorlijk tegenvallen. Bij een hoge mestgift hoort een hoge gewasopbrengst. Dus roepen om een hogere mestgift is niet voldoende. Het aantonen van een hogere gewasopbrengst is noodzakelijk. Ook dat is een onderdeel van kringlooplandbouw.

Michel de Haan (1969) is senior onderzoeker bij WUR en projectleider Koeien & Kansen

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin