Doorgaan naar artikel

Maïsteelt onder voorwaarden nitraatbeleid heel goed mogelijk

Afbeelding partner

Moderne maïsrassen realiseren een hoge opbrengst en prima kwaliteit bij lagere bemesting. In 2019 volgen er nog randvoorwaarden aan de teelt.

De teelt van maïs ligt bij beleidsmakers onder het vergrootglas vanwege een mogelijk te hoge nitraatuitspoeling. Er is zelfs geroepen om de teelt van maïs in bepaalde regio’s te verbieden. Heel belangrijk hierbij is dit niet te roepen in een emotionele opwelling, maar te doen op een op feiten gebaseerde afweging. Juist daar ontbreekt het aan.

Aan de teelt van ieder gewas kleven voor- en nadelen. Gewassen verschillen van elkaar als het gaat om de belasting van het milieu en het aanspraak maken op schaarse bronnen als bijvoorbeeld water en fossiele energie. Van maïs is het belangrijk om de voordelen te kennen, maar ook de nadelen. In samenwerking met de sector is het de taak van de kweker de maïs zo te veredelen, dat deze niet alleen voor de teler het hoogste arbeidsinkomen genereert, maar tegelijkertijd ook duurzaamheid met aandacht voor de leefomgeving hoog in het vaandel heeft staan. Zo ook voor KWS.

De teelt van maïs staat al langere tijd ter discussie omdat het mede de veroorzaker zou zijn van een verhoogde uitspoeling van nitraat onder maïsland. Het kan, met name op de lichte zandgrond, resulteren in een overschrijding van de norm van 50 mg nitraat per liter grond- of oppervlaktewater, zoals gesteld wordt binnen de EU-nitraatrichtlijn. Dit is dan ook in Nederland de aanleiding geweest, om in aanmerking te komen voor verlenging van de derogatie, het minimale aandeel grasland op derogatiebedrijven te vergroten naar 80%. Dit resulteerde in een krimp van het areaal maïs in Nederland naar 220.000 hectare, het kleinste areaal sinds 1994.

Minder voerproductie op dezelfde hectares

Het kleinere maïsareaal heeft tot gevolg dat de totale ruwvoerproductie afkomstig van gras- en maïsland afgenomen is. Of anders gezegd: door de hogere ds-opbrengst per hectare van snijmaïs is er minder oppervlakte grond nodig om eenzelfde ruwvoeropbrengst te behalen als met gras. Dit zegt uiteraard niets over de ruwvoervoorraad op individuele bedrijven. Door het goede groeiseizoen van 2017 en een vaak iets lagere veebezetting als gevolg van de fosfaatwetgeving is deze op veel bedrijven riant.

Opbrengst stijgt

Ondanks de afgenomen mestgiften op maïspercelen is de opbrengst van maïs over de afgelopen jaren juiste sterk toegenomen. Dit wordt mooi geïllustreerd aan de hand van onderstaande figuur. Over de afgelopen 20 jaar is deze gemiddeld 1% per jaar gestegen. Behalve bieten is er geen gewas te noemen die deze prestatie heeft geëvenaard. Het is het resultaat van de voortschrijdende veredeling en de selectie in het uitgangsmateriaal (de inteeltlijnen) op low-input van met name stikstof en fosfaat.

Kortgezegd komt het erop neer dat moderne maïsrassen in staat zijn om hogere opbrengsten en een betere kwaliteit te realiseren bij een lagere bemesting. Dit wil niet zeggen dat ongelimiteerd bespaard kan worden op bemesting. Maar beleidsmakers moeten inzien dat het punt nabij is waarbij opbrengstderving het gevolg is van lagere mestgiften, zonder dat er een daadwerkelijke milieuwinst wordt geboekt.

Maïs gaat efficiënter om met land dan gras. Dit geldt dan met name op die gronden in die regio’s, waar het verschil in gewasopbrengst het grootst is. Hierbij moet met name gedacht worden aan de lichtere zandgronden, waar water in het groeiseizoen vaak de beperkende factor is en derving in grasopbrengst door een meer oppervlakkige beworteling het gevolg kan zijn.

Hoewel met name rond de periode van opkomst en bloei de behoefte aan water bij maïs er is, is de totale waterbehoefte per kilogram drogestofproductie in vergelijking met gras en graan relatief gering.

Daar waar maïs ongeveer 350 liter water per kilogram drogestofproductie verbruikt, is dit voor gras 700 liter. Er zijn ook studies waaruit blijkt dat het totale waterverbruik van de genoemde gewassen lager is, maar dan nog blijft de rangorde tussen de gewassen gehandhaafd.

Voor de teelt van maïs op zandgrond moet bij de berekening van het waterverbruik per hectare ook het vanggewas/de groenbemester meegeteld worden. Om op het vlak van het watergebruik geen concurrent te zijn van het hoofdgewas (maïs), dient het vanggewas in het voorjaar tijdig vernietigd te worden.

Ook bij onderzaai kan onder ongunstige omstandigheden, het nieuw gezaaide vanggewas met de maïs ‘gaan strijden’ om het beschikbare water. Om die reden is het belangrijk om, wanneer de aanvullende maatregelen in het kader van het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (6e-AP) ingaan, het vanggewas op het juiste moment in te zaaien. Het vanggewas, ook wel groenbemester genoemd, doet zijn werk optimaal wanneer na de oogst van de maïs het vanggewas de op dat moment in de bodem aanwezige overtollige hoeveelheid stikstof kan ‘vangen’. Op die manier wordt het nadeel van de maïsteelt teniet gedaan.

Nieuwe randvoorwaarden

Het 6e-AP beschrijft dat vanaf 1 januari 2019 er drie opties zijn voor vanggewassen op percelen zand- en lössgrond waar maïs geteeld wordt:

1. Onderzaai van gras of een ander geschikt vanggewas.

2. Inzaaien van een vanggewas na de maisteelt. Voorwaarde hierbij is dat dit uiterlijk 1 oktober plaatsvindt. Dit is een aanpassing op een eerder voorstel, waar nog sprake was van 21 september als uiterste inzaaidatum. Vernietiging van een vanggewas mag niet eerder dan 1 februari.

3. Het inzaaien van enkele specifieke gewassen met een hoge stikstofopname als hoofdteelt na de teelt van snijmais, waaronder wintertarwe, in de maand oktober.

Vroege mais

KWS heeft op dit moment al een ruim assortiment aan maïsrassen die, ook op noordelijke zandgronden, voor 1 oktober rijp geoogst kunnen worden. Dit is het resultaat van uniek veredelingswerk, waarbij het accent naast oogstzekerheid en voederwaardeopbrengst ook op korrelvroegrijpheid ligt. Deze keuzerichting is 20 jaar geleden in de Benelux al ingezet. Het is zelfs mogelijk om de vroegste rassen als MKS of CCM te oogsten op deze gronden in het noorden. Het is dan nog heel goed mogelijk om het vanggewas voor of ten laatste op 1 oktober te oogsten. Als gevolg van gunstigere klimatologische omstandigheden wordt het te telen pakket aan rassen naar het zuiden toe groter.

Loonwerker moet alles in paar dagen doen

Het punt is wel dat er, als gevolg van het stellen van een uiterste datum in het 6e-AP, er een groot organisatorisch probleem bij de loonwerker kan ontstaan. Deze zal in de laatste weken alles op alles moeten zetten, om de oogst gedaan te krijgen. Ook omdat het vinden van goed personeel voor loonbedrijven steeds lastiger wordt, is dit een niet te onderschatten uitdaging.

Om niet gedwongen te worden om te oogsten in september, maar ook omwille van het feit dat telers ervoor gaan om het groeiseizoen van maïs ten volle te benutten, zal er door een deel van de telers gekozen worden voor optie 2, wat dan wel als consequentie heeft dat er op de percelen waar deze maïs geteeld wordt, onderzaai moet plaatsvinden. Juist in dat geval is er de optie om iets later afrijpende maïsgewassen met navenant hogere opbrengsten te kiezen. Dit neemt niet weg dat er naar waarschijnlijkheid geen toekomst meer is weggelegd voor middenlaat afrijpende maïsrassen.

Emissies

De emissie van ammoniak treedt met name op bij de opslag en bij het toedienen van ammoniumhoudende meststoffen, waartoe ook drijfmest behoort. Gras is hier ten opzichte van maïs in het nadeel omdat de ammoniakverliezen bij toediening op grasland en bij beweiding groter zijn dan die bij bouwland. Om de ammoniakemissie op grasland terug te dringen, wordt er in de praktijk al jarenlang gewerkt met emissiearme toedieningstechnieken, waarbij naar de toekomst toe alleen nog de zodebemester of sleepslangbemesting verdund met water toegestaan blijft.

Bij de teelt van maïs en gras spelen ook een emissies van de broeikasgassen koolzuur (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O) een rol van betekenis. CO2 komt voornamelijk vrij bij de productie van kunstmeststikstof en bij veldwerkzaamheden. Terugdringing van het gebruik van organische mest is, met name op zand- en lössgronden, gunstig om uitspoeling van nitraat te voorkomen/beperken. Wanneer er echter ruimte is om aan te vullen met kunstmeststikstof voor behoud van grasopbrengst en –kwaliteit (ruw eiwit), dan resulteert dat in een hogere uitstoot van CO2, waarbij feitelijk ook gerekend moet worden met het verbruik van de fossiele brandstof aardgas, wat benodigd is bij de productie. De legitieme vraag kan gesteld worden wat zwaarder weegt voor behoud van een gezond milieu en de maatschappelijke acceptatie.

Methaangas komt voornamelijk vrij bij de vertering door rundvee en bij de opslag van dierlijke mest, terwijl lachgas hoofdzakelijk vrij komt bij van het gebruik van mest en kunstmeststikstof, afkomstig is uit gewas- en oogstresten, de teelt van vanggewassen/groenbemesters en de opslag van dierlijke mest. Lachgas en met name methaangas leveren een grotere bijdrage aan de opwarming van de aarde dan koolzuurgas.

Samenvattend

De teelt van maïs kan, zeker op lichte uitspoelingsgevoelige grond in combinatie met het gebruik van organische mest, gepaard gaan met de kans op uitspoeling van zogenaamde reststikstof. De kans op meer dan de toegestane 50 mg nitraat/l in het grond- en oppervlaktewater volgens de EU-nitraatrichtlijn is nog eens groter op maïsland in het eerste jaar na het scheuren. Het advies is dan ook om op dergelijke percelen de drijfmestgift achterwege te laten of te beperken. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit niet ten koste gaat van de opbrengst van maïs. Daarnaast is het advies om vanggewassen niet als een noodzakelijk kwaad te beschouwen, maar juist slim te gebruiken door deze zo snel mogelijk na de oogst van de maïs te zaaien, of anders kort voor het sluiten van het maïsgewas onder te zaaien in combinatie met een schoffelbewerking.

De andere kant van de medaille is dat maïs op het vlak van het grond- en watergebruik en de broeikasgasemissie veel beter scoort dan gras. Helaas wordt daar door Den Haag en Brussel (nog) geen rekening mee gehouden.

Al meer dan 160 jaar veredelt KWS gewassen waaronder maïs, in de gematigde klimaatzones. Maïs is wereldwijd het meest geteelde gewas en heeft een belangrijke positie in het productassortiment van KWS.

KWS Benelux is als onafhankelijk kweekbedrijf marktleider in de Benelux in maïszaden.

De doelstelling is om iedere maïsteler te voorzien van toegevoegde waarde op het landbouwbedrijf in de vorm van goede, op het bedrijf passende, maïsrassen en een professionele teeltbegeleiding. Met trots, passie en de ervaring die is opgedaan in de landbouwpraktijk werken de medewerkers van KWS Benelux dagelijks aan het behalen van deze doelstelling.

KWS hanteert in de Benelux al meer dan 20 jaar een duidelijke visie die volledig conform is aan de goede landbouwpraktijk. Deze visie is gebaseerd op duurzaamheid, vertrouwen en degelijkheid. KWS streeft, op basis van een uitgebreid veredelingsprogramma, naar het hoogst haalbare saldo voor de teelt van voedermaïs.

Meer over KWS

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin